Vleesetende planten komen over de gehele wereld voor. Van koude gebieden in Canada, Rusland en Nieuw Zeeland tot in de warme tropische regenwouden van Brazilië en Indonesië. Sommige soorten vleeseters zoals Tropische en Amerikaanse bekerplanten, kunt u steeds vaker zien, tijdens reizen in de tropen, in botanische tuinen en zelfs in het tuincentrum. De meeste soorten vangen kleine insecten, maar er zijn ook vleesetende planten die grote insecten, kikkers en zelfs zoogdieren ter grootte van een rat de baas kunnen. Sommige planten groeien op bomen, andere leven onder water, maar de meeste leven in natte en zure bodems, waar een tekort is aan voedingsstoffen die zo goed als onmisbaar zijn voor planten. Daar kunnen vleesetende planten goed met niet vleesetende planten concurreren, doordat ze zich door het vangen van een prooi kunnen voorzien van meer voedingstoffen en een aanvulling op de door fotosynthese in hun bladeren geproduceerde suikers en zetmeel. De prooien vormen dus een onmisbare voedselbron, die de planten in staat stellen te overleven op extreem voedselarme plaatsen. Vleesetende planten vangen prooien met behulp van aangepaste bladeren. De vangmechanismen om insecten en andere kleine dieren te vangen zijn zeer verschillend; van razendsnelle klemvallen, tot kleefstokjes, van vacuümvallen tot behaarde en steile labyrinten waaruit de prooien niet meer kunnen ontsnappen. Daarbij worden verschillende technieken gebruikt. Spectaculair is de wijze waarop de Venusvliegenval toeslaat. Vliegen worden aangelokt, door nectarafscheidende, vlezig-rode bladeren. Die slaan bij aanraking zeer snel dicht, waarna het verteren van de prooi kan beginnen.